Godlinze














































p. GODLINZE (VÓÓR 1594)

1. Gebouwen

a. Kerk

1. Gewelfschildering

[A322A]Een huismerk, vergezeld van het jaartal 35.
Afbeelding: een biddende vrouw. Jaartal op grond van stijl van de schildering 1535. Blootgelegd tijdens restauratie 1985. .
Niet in GDW. GRK, 2 (1985) 129.GRK, 3 (1986) 44-48.

[A322B]INT IAER 1571 IS / DESSE KERCKE NEIS GERE / PARERT VNDE GHESTOF / FERT BII TIDEN ALS DEN / ERBAREN ERRENTFESTE LVIRT / KLANT IONCKER VNDE HOVELINCK / TOE GODLINSE D IOANNES BVTER / IANNES IANSEN PETER ABELS KERCVOGE/DEN WEREN
Wapens: 1. Clant. 2. Rengers [2]. 3. Onherkenbaar. 4. Grotendeels onherkenbaar. 5. Gedeeld: I in ... een ... halve adelaar, II in ... een zwart huismerk nr. 112, vergezeld van zwarte letters P en A.
Blootgelegd tijdens restauratie 1985. Afgebeeld: GRK, 2 (1985) 129 (tijdens rest.); GRK, 3 (1986) 22; GRK, 3 (1986) 46 (geheel), 47 (wapen Peter Abels), 48 (tijdens rest.). Luirt Clant, man van Judith Rengers. Zie ook: R. Meischke, 'Het kleurenschema van de middeleeuwse kerkinterieurs van Groningen', Bulletin K.N.O.B. 65 (1966) 57-91, ald. 87-89.
Niet in GDW. GRK, 3 (1986) 44-48.

b. Toren

1. Gedenksteen

[323]In tiden der erbare ende foele do/echsamighe iunffer tiake ripperda / Js desse toren nijes vermaket / Johannes büter pastor cornelis Jansen peter abels kerckvogeden 1554.106
Wapen: Ripperda.
N.B. Wapen Ripperda: op verkort terras een geharnaste man, zwaaiend met een zwaard, op een springend paard. Tekst gecollationeerd m.b.v. foto Sietse van der Tuin, Noordwijkerhout. Later (in 1986?) beschilderd, waarbij het wapen Ripperda ten onrechte is gekleurd als: in rood op verkorte groen terras een man te paard, alles van zilver. Afgebeeld, onbeschilderd: GDW, plaat V.
IN TIDEN DER ERBARE ENDE FOELE DOECHSAMIGHE JUFFER TIAKE RIPPERDA IS DESSE TOREN NYES VERMAKET. JOHANNES BIITER PASTOR, CORNELIS JANSEN, PETER ABELS KERCKVOGEDEN, 1554.
GDW, blz. 105, nr. [323], waar 'IUFFER' i.p.v. 'IUNFFER' en 'BIITER' i.p.v. 'BUTER' gelezen is.

2. Gedenktekenen

a. Grafzerken

[A323A]A [nno M] CC / CCC [X]LI ianuarii XXIII Obiit Discretus Vir Ma / gister Wernerus Al / berti Curatus in Godlinsa cuius Anima Requiescat in Pace.
Wapens: Midden: Een miskelk met een uitkomende hostie. Schildhouders: twee engelen. Boven, in een kleiner schild: een huismerk, onder vergezeld van een roos. Kwartieren in de hoeken van de schild: evangelistensymbolen (I Mattheus, II Johannes, III Lucas, IV Marcus).
Wernerus Alberti is uit andere bronnen niet bekend als pastoor te Godlinze, maar zal het ambt bekleed hebben van 1538 tot 1541. GRK 1 (1984) 96, GRK 5 (1988) 65. Afgebeeld: GRK 1 (1984) 98.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 65. Afgebeeld: aldaar, 64.

ag. GODLINZE (NA 1594)

1. Gebouwen

a. Kerk

1. Gewelfschildering

[1308]Huismerk nr. 181.
a.d. ... hans van der stra- / len mit sine knechten.
Venkehoest van norden,
huismerk nr. 80;
Abel johan van norden,
huismerk nr. 180;
Helmoedt ...eke van norden.
N.B. XVIIA. Afgebeeld: GRK, 1 (1984) 40.
GDW, blz. 277, nr. [1308].
b. Toren

1. Gedenksteen

[1309]Wapen, vergezeld van het jaartal 1714: Polman.
N.B. Folkert Polman, drost van Emdcn, kocht borg Godlinze 1712. Zijn zoon Enno Polman kocht Rengcrda, Godlinze, 1713. Zie: OBS, blz. 136, 137.
GDW, blz. 277, nr. [1309].

2. Meubilair

a. Orgel

[1310]Wapens: Rechts: Alberda. Links: Van Berchuys.
N.B. Beide wapens omgeven door zilveren zoom. Afgebeeld: Arp Schnitger (1648-1719) en zijn werk in het Groningerland. Groningen 1969. Blz. 95. Onno Reint Alberda, op Ekenstein, 1779, overleden Tjamsweer, Ekenstein, 21 oktober 1821, gehuwd Groningen 20 juni 1772 Maria Albertina van Berchuys, overleden Tjamsweer, Ekenstein, 16 december 1819. Zie: OBS, blz. 394. NAB, 1940, blz. 33.
GDW, blz. 277, nr. [1310].

3. Voorwerpen ten behoeve van dc eredienst

a. Bijbel

[1311]Memoria. Naest Johannes Buyter, priester in Godlinse, die in het witte predickte en in syn religie hier tot Godlinse is gestorven, is tot paepschen leeraer verkooren eenen Apollonius, welcke van weegen syne hooge ouder in de wandelinge wiert genaemt Bestevader, maer met de veroveringe van Groningen niet willende over gaen tot de gereformeerde religie, heeft syn station verlaten en naest hem is de eerste gereformerde leeraar in Godlinse geweest ds. Arnoldus Sibrandi(1), ende naest hem Casparus Goltingh, naest desen is gevolght Nicolaus Clant, synde van adelycken huyse, die in seeker glas sig intituleerde "eerste gereformeerde praedikant in Fivelingo", welcke naderhant in Godlinse is geplaetzt, en, als hy de gemeynte loflyck hadde bedient, aldaer in den Heere ontspapen.278
Hem is gesuccedeert ds. Theodorus Johannes Lengel en desen wederom ds. Christianus Vetter. Eyndelyck ben ik, Jacobus Schickhart, in syn plaetze wettelyck beroepen. Dit alles volgens relaes van moey Bieuwke, eene vrouwe in dese gemeynte, van over de tnegentigh jaren, die alle die praedicanten gesien en gekent heeft, verhalende mede dat het recht van versegelen ende vonderschouwen ten tyde Sibrandi noch by die geestelyckheyt zy geweest.
Item, dat ruyter gesticht heeft het huys van de glasemaker in Godlinse, waerin een goede somme gouts gevonden is als men daerin quam te graven, en ick selven noch met myne oogen een goede rosenobel daervan gesien hebbe.
Casparus Goltingh heeft gehat tot een huysvrou een priorinne, welcke beyde, siende de onreynicheit die in de kloosters omginck, eens syn geworden om te scheyden uyt het klooster. Sulcks dat hy als prioor eerst uytgegaen zunde als een nootsakelyckheit hebbende buyten het klooster de priorinne met een touw om haer lendenen door de graft heeft getrocken en syn soo beyde uyt het klooster geraeckt en naderhant echtelyck getrouwt, gelyck hy selfs aen moey Bieuwke heeft verhaelt, een ledemaet van twee en tnegentich jaer in Godlinse, uyt wiens mont dit van my ondergeschr. is genoteert.

J. Schickhart, V.D.M. in loco Godl. A° 1685, 21 Novbr.

Meergemelde Bieuwke heeft verhaelt, dat ongeveer in 50 jaren geen oude doode uyt het huys van Reynder Gerrits, nu kerckvooght, waer uytgedragen, naedat solange geleeden uyt dat huys seeven oude dooden gelyckelyck nae elckander waren uytgeschouderdt, sulcks mede bevestigende een out man van Godlinserdyck, Swier Peters genaemt, en sulcks ter occasie van de sterfte veeler vrouwlieden in Godlinse, waervan de eerste was de huysvrou van Reynder Gerrits, synde als in Meditullio begraven den XI novembris a° 1686; trock men de lynie voorwaers. Eeven buyten ons carspel, daer vont men verstorven ten selfden tyde een bevruchte vrouw met haer vrucht; trock menseachterwaers nae het maer, men vondt een schippersvrouw in de kraem gestorven met haer kintje doot in haren arm, met noch een kraemvrouw, haer nabuirinne, wiens kindeken doot geboren wiert; trock men de lynie aen de slinckerhand af. Daer speurde men een verstroven vrouw, aen de rechterhand insgelycks een doode vrouwe wiert er op deselfde tydt vernoomen. Ter occasie van sulcke sterfte praedickte ick des sondaegs den 7den novb. naest voorgaende uyt Amos 4 vs. 12: Soo sich de overige vrouwen en mannen niet bekeerden, dat de Heere haer oock alsoo doen soude joe soo wonderlyck en wonderbaerlyck soude handelen, als de propheet niet uytdrucken konde, dat beyde ooren klincken souden, soo men 't hoorde. En het geruchte te verstaen enckel beroeringe weesen soude. En wat geschiedde? Tusschen vreydagh en zaterdaghs nachts, den 13 november 1686, als de tweede dach uytinghts van Tryntje Gerrits was gehouden, omtrent 4 uyr 't morgens, is de wint, die sterck uyt den westen hadde gewaeyt en het water uyt de Zuiderzee in den Noorder had opgestout, gekeert in 't279 noord-westen en alsoo deselve een druckende wint was, heeft se een ongehoorde vloet uyt de Noorder zee veroorsaeckt, welcke sommige noemden S. Meertens vloet, synde een springhvloet, jae wel een rechte wintervloet en als een kleine suntvloet, rysende wel een halfman hooger als de bekende Kolde Paulsvloet(2) eer de wateren over de oude dyck quamen, sagh Harmen Clasen op de Vennen eerst een ontsteeken brandt voortgaende, niet weetende of het een teyken was van 't vloeyende water dan of het in 't strojen dack door het vier, dat de lieden booven int huys voer 't water sochtente bewaren, met de wint was aengegaen, waerop nae geen quartier uyers het water volgnde en soo hooge in syn huys vloeyde, dat eenige beesten drenckten en andere door 't opbinden der hoofden 't leeven noch behielden. De meeste huysen sach men des morgens van de oude dyck afgespoelt en verdreeven, hebbende de vloet neffens 2 pastorie meyershuysen buitendyx, des kercks meyers, waervan naderhandt vernomen hebbe, datter noch wat is staen gebleeven, en veele andere huysen over den ouden dyck verre wech gedreeven met menschen, vee en al. Een doot vroumensch van de dyck was in 't naeckte hemt van den dyck uyt het bedde aengespoelt op 't midden van Arent Willems heem. Staende het water op syn dorschedeelen op een hoeyblock syn 2 menschen van de meede komen aendryven, die geberght syn, waeronder een vrouw, wiens kintjen haer van de borst door de vloet is afgespoelt, hebbende gesien haer 5 andere kinderen voor haere oogen verdrincken; 't water stont om elf uyren des daeghs noch wel 6 treeden op 't heem van Vrouw Clants(3), staende de huysen hier aen 't maer tot den dack in 't water, dryvende de doode kraemvrouw met de kiste in 't huys omme, en de leevendige kraemvrouw wreef met het bedde tot de tylingen op, waeraen se sich vaste hielt als het water over haer lichaem den gantschen dach stroomde, haer man, naeckt in 't hemt, op een hoeyblock te vergeefs om hulpe roepende, alsoo de schippers scheepen door de felle stroom verdreeven waren. De huysen aan de noorder kante waren sodanich met water besett, datter geen voet van de solder vry was. De kinders klommen van 't bedde door 't dack op de solder, treckkende den een den andere door enge gaten op, om behouden te worden. Doode verckens en schapen quamen op de wegh dryven tot Jacob Eltjes huys toe. Men voer op myn bat en op huysdeuren nae de verlegen lieden om te redden. Ick sagh van de tooren alles blanck als de bare see romdom haer en 2 peerden middebeens in 't water op een hoochte schuylende achter een block, daer sy noch van aten. Veele lagen doot verdroncken, 4 waren leevendich aen Arent Willems heem geswommen en soo styf, dat se naeuwlyk gaen of staen konden. Op 't heem van Mello Alberda sach men kisten, kasten en alderhande tilbare goederen stranden. Bartolt Voermans huys harde vry hoogh water in. Summa, Godlinse was als een barghjen of steenklip rond280 in 't water, de kercke en huysen waren door de wint seer ontrampeneert. Hiervan schynt de sterfte des voorss. vrouwpersonen een merkelycke voorboode geweest te syn.
Solis, den 14 dito, quamen de lieden met batten en vlotten van de oude dyck, gans haveloos, meldende, datter wel 13 huysen van de dyck en buyten tot Godlinse waren wegh gespoelt en dat nieuwe steendicke muiren waren met één slag door de vloet ommegeworpen van een werf, hooger als de oude dyck, jae, dat den inwoonder daer 't water aen de borst hadde gestaen en dat Harm en Bauts hem op de solder hadde gesalveert, de leeder daernae verdryvende, verhalende selves, dat syn vrouwen suster, die hem was komen vrientspreeken, doot in syn huys onder 't spock en dreevel om dreef. Dito quaem een man van Spyck op een gebint van 't huys hier tot Godlinse aen, seggende, dat hem een kaste, waerin hy 600 gulden met ander voorraet hadde, was ontdreeven, en wiert doe oock verhaelt, datter 17 huysen van Spykster loegh, behalven de buytendyxsters, vermist wierden met wel 80 menschen. Men wist niet waer de 2 pastoorsmeiers van Godlinse met hare huysen en vrouwen gebleeven waren. Ick tradt selves over de hoochte van Godlinse om te sien hoeveel spatie van dien sonder water gebleeven was en bevondt 408 treeden van 't noorden tot het suyden. Als ick noch des voor de middaeghs in de beschadighde kercke gepraedickt hadde uyt Jerem. 30, vs. 23, zynde dit een seegen, dat noch alomme hadden luyden gehoort, soodat de godtsdienst van onse nabuier carspelen niet door de vloet is verhindert geworden, hoewel men hier en daer deerlick hoorde nootkleppen en hoorenblasen op dien sondagh. Lunae, den 15 dito, wierde verhaelt, dat 21 uitinggasten op de Meedster Greede tot Jan Douwes waren verdroncken.
Martis, den 16 dito, syn tot Godlinse weder aengekomen twee mannen van Godlinser dyck als Teys, verhalende hoe hy op de houten schoorsteen van syn huys hadde geseeten en syn vrouwe, die my lange by de handt hadde gehouden, eyndelyck door de felle stroom heeft moeten verlaten, op een gedeelte van syn huys sy verdreeven tot op 't Zandt, alwaer hy nae veel arbeyts en waddens aen de cingel van jonker W. Alberda(4) is aengekoemen, kloppende aen 't venster van de jonckers camer, welcke hem inlatende alle goedt heeft gedaen. De ander man was Derck Clasen, verhalende dat hy van buytendyx op een stuck van syn huys tot Leermens aen Scherfsborgh was gestrandt en dat hy in grooter elende in koude en ongemack sich noch lange sonder eeten en drincken op dat stuck hadde verhouden en dat hy veel sout water hadde ingekreegen, waerom hy sieck, geleydt synde by een stockjen, sich te bedde heeft geleght. Dito was het water weynich gesackt, houdende eb en vloet.
Mercury, den 17 november, wierde verhaelt, datter op de Meeden wel 300 dooden waren en dat hier op Godlinse in de graft van Reinje Mennist syn vaderen moeder van de Griede waren afgedreeven; item, dat het water in den Dam op de opkameren gestaen hadde.
Jovis, den 18, is Gerrits vrouw oock op haer bedde gestorven; wiert oock verhaelt, dat tot Bierum 54 doden gevonden wierden; de doden van Godlinse syn 47, in 't water verdroncken, en hebben binnen 14 dagen 20 leedematen verloren.
Veneris, den 9, wiert verhaelt, dat het gehuchte op Meedster Greeden, hebbende bestaen in by de 20 huysen, tot 3 a 4 door de vloet waren geworden, gelyck myn dorscher Henrick van de dyck af gesien hebbt.
Solis, den 21, verhaelde jonker Rengers(5) dat twee huysen van Rengerda af, tot Gerrit Egges, Frerick, een minderjarigh soontjen van Jan Frericks en Aeghte op Godlinser dyck, waer levendich gevonden, 't welck sonder eeten en drincken 7 etmael onder een strooien dack sich hadde verhouden, 'twelck seyde, dat het dan kout waer geweest, dan gesweet hadde, buyten twyfel uyt benaeutheyt. Als men hem nae syn vader vroegh seyde dee hiet Babbe, nae syn moeder, syede dee hiet Men en ick hiet Kindt. Als men 't eeten preesenteerde weygerde het, maer was seer begerich om te drincken; 't wist te seggen, waer syn vader een dorsche hadde, daer by het bekent wierde, wiens soontjen het was. Dit exempel mach onder de mirakels van Godts bewaringe gestelt worden. En soo heeft Godt syner wonderen een gedachtenisse gemaeckt. Ps. 111 vs 4.
Hondert min een dooden syn verdroncken en over gereekent van 't carspel Spyck, 60 dooden van Bierum, 35 kolcken syn getelt by de oude dyck van de Soutkamp tot de Meede. De verdroncken garst wil wassen tot molt, soo se bytydts op de huyse gebracht weerde, 't welck veel niet denckende hebben deselve laten verderven, doch om de souticheyt moet het met versch water weder ververscht worden. Tot Oldenhoove is in de pastoors dyck een kolck geloopen tusschen 18 en twintich roeden breet en 46 voeten diep; tusschen Oterdum en Termunte is een gat geloopen in de dyck, daer men met een oorlooghsschip door varen konde. Tot Aduwert is de tooren ommegewaeyt.
Tot Peterbuyren is de weert, die wel swemmen konde, uyt syn huys geswommen nae een boom, maer door een wach daeraf geslagen en is daer nochtans weder nae toe geswommen en doen door 't aenhoudent onweeder en stroom sodanich weder gejegent; dat hy aen syne beenen in den boom is hangen gebleeven en soo doodt gevonden; buyten twyffel isser sooveel proest en stroo in de vloet geweest, dat hy sich niet heeft konnen oprichten of ontredden; men seght, die tot hangen geboren is, sal in 't water niet verdrincken, maer beyde is hier waerachtigh. Hy is tot hangen en verdrincken geboren geweest.
Tot Bedum syn de koeien op des praedicants studeerckamer by een wenteltrap vanselfs opgeklommen om sich te bergen, als se losgesneeden waren. Oock heeft een ander praedicant een gedicht gemaeckt op syn solder, waer hy hem met syn vrouw en kinderen salveerde, die meldt, dat als syn kinders uyt dorst schreyden, sy met een kop van 't brandendsoute water, by de leeder nederklimmend, geschept hebben om haer mont noch wat nat te maken, en dat hem van een nabuier eenige brooden en wat botter is toegesonden,282 waermede sy haer 5 dagen aldaer onderhouden hebben.
't Water heeft soo hooge op de dyck van de Meeden gestaen, dat een man, op de vorst van syn huys sittende, dat daer op gedreeven was, 't water konde met syn handt bereycken.
Geen wonder, dat die weert en swemmer verdroncken is, want men sach veel eenden aen de dyck doot leggen, oock heeft men gryse kreyen en ravenen doot gesien door de vloet. Een kat had sich begeeven op een boom, maer daer afgeworpen, stack de beenen allen uyt in 't water, de geest geevende, buyten twyvel verhongert en verkleumt.
Uit het huys in Godlinser Carspel, de Pannekoecke genaemt, is een kiste verdreeven tot aen de pastorye van Wittewierum, alwaer se wederom bekent is door aenwys van heymelycke laedetjes, waerin verscheyden gelt was, dat de oopenaers van de kist niet en wisten.
Men seght, dat door dien starcken wint de Martinitooren te Groningen wel acht voet geroeyt heeft, soodat de toorenwachter niet langer blasen konde en uyt vreese sich beneden gegeven heeft, dat oock de soldaten in de corps de guarde(6) niet langer hebben durven blyven.
Summa, blyck de chronyck(7) van a° 1688, syn in dese gantsche provincie van Groningerlandt door dien vloet vergaen 1585 menschen, 650 huysen wechgespoelt, 729 huysen beschadight, 1643 peerden vergaen en 8852 koebeesten verdroncken.
Den 16 january a° 1689 is ter aerde bestelt Bywkemoey, synde een vrouw van over de 95 jaer, jarich geweest op Sint Marten a° 1688, welcke een dienstmaeght Eltien 50 jaren by haer woonende heeft gehadt, dat nu ter tydt selden gebeurt.
De eerw. pastor A. Stegnerus overleden 8 april 1749, synde alhyr de 7de predicant der gereformeerde religie.
Noten:
(1) Lees: Adrianus Sibrandi.
(2) Kolde Paulsvloet, 25 januari 1645. Zie: Gerhardus Outhofs verhaal van alle hooge watervloeden. 2e druk. Emden 1720. Blz. 840.
(3) De borg te Godlinze, bezit van Evertien Ubbena, weduwe van Herman Clant. Zie: OBS, blz. 136.
(4) Willem Alberda op Alberdaheerd, 't Zandt. Zie: OBS, blz. 516.
(5) Jan Rempt Rengers op Rengerda, Godlinze. Zie: OBS, blz. 137.
(6) De in 1945 verwoeste hoofdwacht aan de voet van de Martinitoren. Zie: GVA 1900, blz. 200.
(7) Henricus Schenckel, praedicant tot Mitthusen. Het schrickelycke oordeel Godts, door de watervloedt van den 13. novemb. 1686 over de provincie van Stadt en Lande uytgevoert. Ten deele in rym gestelt als by met syn gantsche familie op de solder was sittende... 4. druck. Groningen 1687.
N.B. Niet meer aanwezig. Vermeld: Bijdragen tot de geschiedenis en oudheidkunde inzonderheid van de porvincie Groningen. 1. 1864. Blz. 77.
GDW, blz. 277, nr. [1311]. Omwille van de leesbaarheid hierboven in onderkast omgezet.

b. Avondmaalsbeker

[1312]JACOBUS SCHICKHART V.D.M. ANNO 1693.
Wapens: Rechts: Een dwarsbalk, vergezeld van boven van twee rozen aan gebladerde stengels, samen komend uit de dwarsbalk [Schickhart]. Links: Een keper, beladen met drie sterren.
Wapens: Rechts: Een linkerschuinbalk, beladen met drie gebogen en van onderen puntig eindigende voorwerpen, misschien afgezaagde koeiehoorns, de zaagsnede evenwijdig met de linkerschuinbalk. Links: Een moriaanshoofd met halsdoek, doch zonder wrong.
N.B. Zilver. GMG, Groninger keur 3/C [= 1656/1657]. Wapens misschien aangebracht voor Caspar Henrick Schickhart, schout van Meppel, Colder- en Nieuveen, en Judith ter Welberch, 1676. Vergelijk: Bulletin van het rijksmuseum, 1972, blz. 102.283
GDW, blz. 282, nr. [1312].

4. Gedenktekenen

a. Grafzerken

[1313]ANNO 1613, DEN 25 JULY, IS LUBBE EGBERTS IN DEN HERE GERUSTET, WIENS SIELE GODT GENEDICH SY.
Wapens: Rechts: Twee tegen elkaar klimmende halve leeuwen. Links: Huismerk nr. 182.
GDW, blz. 283, nr. [1313].

[1314]ANNO 1613, DEN 5 OCTOBER, IS DEN ERSAMEN CORNELIS JACOBS CHRISTELICK IN DEN HEEREN GERUSTET, WIENS SIELE GODT GENEDICH SY. IHESUS EST MICHI CHISTUS.
Wapens: Rechts: Gedeeld: I een halve adelaar; II drie klaverbladen, 1 en 2. Links: Huismerk nr. 183.
GDW, blz. 283, nr. [1314].

[1315]ANNO 1637, DEN 26 DECEMBRIS, IS DEN EERBAREN AFKE PETERS IN DEN HEEREN GERUST, VERWAC[HTEN]DE EEN SALIGEN OPERSTANDINGE IN CHRISTO.
Medaillon, deels afgebrokkeld: Huismerk nr. 184, vergezeld van de letters A.P. en boven het merk drie klaverbladen, 1 en 2.
GDW, blz. 283, nr. [1315].

[1315A]ANNO 1650, DEN 5 APRILUS, IS DIE EERBARE FRERICK DOES CHRISTELICK IN DEN HEREN GERUST, VERWACHTENDE EEN SALIG. OPSTANDIN IN CHRISTO.
Wapens: Rechts: Huismerk nr. 738. vergezeld van dc letters F.D. Links: Gedeeld: I een halve adelaar; II drie klaverbladen onder elkaar.
N.B. Mededeling.
GDW, blz. 283, nr. [1315A].

[1316]ANNO 1653, APRILIS 21, HONESTA PIA FOEMINA ADELHEIDA HOUBINGS, UXOR D. LENGELIL PASTORIS, PIE IN CHRLSTO OBIIT.
Wapens: Rechts: Een stier, uitkomend uit van de linkerschildrand uitgaande wolken. Links: Een roos. Helmteken: een uit wolken uitkomende stier.
N.B. Vrouw van ds. Theodorus Johannes Lengel. Zie: GDW, nr. 1311.
GDW, blz. 283, nr. [1316].

[1317]ANNO 1660, DEN 18 OCTOBER, IS DE DEUCHTSAME BALSTER [ELENS] CHRISTENTLICKEN IN DEN HEEREN GERUST ENDE LICHT ALHIER BEGRAVEN, VERWACHTENDE €EN SALIGE OPEERSTANDINGE IN CHRISTO.
Wapens: Rechts: Gedeeld: I een halve adelaar; II drie klaverbladen onder elkaar. Links: Huismerk nr. 712, vergezeld van de letters B.E.
GDW, blz. 283, nr. [1317].

[1318][16]. O AUGUS ... SYMEN VETTER 1N DEN ... GE ...
N.B. Twee middelste cijfers van jaartal van onderen rond.
GDW, blz. 283, nr. [1318].

[A1318A]Anno 1663 den 20 Marty is gestorven / Gesina Vetter dochter van de Erw / Christianvs Vetter Pastor tot God / linse verwachtende een salige opstan / dinge in Christo.
Wapens: Rechts: Een lelie. Links: Een kuip met drie tulpen aan gebladerde stengels [Ringels].
Gesina Vetter, dochter van Christianus Vetter en Maria Ringels. Gecollationeerd m.b.v. foto van Sietse van der Tuin, Noordwijkerhout.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 63.

[A1318B]DEN 31 DECEMBER ANNO 1665 / IS DE HOECH EDEL GEBOREN / FROVW SOPHIA VALCK GODT / SALICH IN DEN HEEREN / GERUSTET VERWACHTENDE / EEN FROELIKE OPSTAN / DINGE IN CHRISTO.
Een staande valk met opgeheven poot en opgeheven vlucht [Valcke]. Helmteken: Een uitkomende valk als in het schild.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 64.

[1319]ANNO 1678, DEN 30 SEPTEMBER, IS DIE EERBAERE MR. HARMEN CROESEN, IN ZYN LEVEN GEWEEST CHIRURGYN ALHIER TOT GODLINSE, SEER CHRISTELYCKEN IN DEN HEEREN ONTSLAEPEN, VERWACHTENDE EEN SAELYGHE OPEERSTANDINGE DOOR CHRISTUM JESUM.
Wapens: Rechts: Een omgewende gaande en aanziende leeuw. Links: Een geharnaste arm, houdend een zwaard schuinlinks, Helmteken: een uitkomende leeuw.
GDW, blz. 283, nr. [1319].

[A1319A]Anno 1680 den 25 December is / Die Eerw. Welgeleerde Chris- / tianus Vetter in der tydt / Pastor tot Godlinse Godtsa- / lighlick in den Heere Ontslae- / pen in het 59 Iaer Synes ouder- / dooms verwachtende Een Salige / opstandinge in Christum Iesum.
Wapen: Een lelie.
Christianus Vetter was predikant te Godlinze van 1658 tot 1680.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 63. Tekst gecollationeerd m.b.v. foto van Sietse van der Tuin, Noordwijkerhout.

[A1319B]Anno 1684 den 27 December is de / Eersaeme Siabbe Roelfs in sijn / leven Eegen-arfde ende Kerck / vooght tot Godlinse seer Christe / lijck in den Heeren ontslaepen in / het 66 Iaer sijns ouderdooms ver / wachtende met alle geloovigen een / saelige opstandinge in Christo Jesu.
Wapens: Rechts: Op een terras een geplante boom, vergezeld van twee omgekeerde eikels. Links: Drie lelies. Helmteken: Drie klaverbladen aan gebladerde stengels.
Hierbij: A1322B.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 64.

[A1319B]Anno 1684 den 3 October is die / Deuchtsaeme Martien Hindricks / gewesen huisvrouw van die Eersae / me Siabbe Roelfs seer Christe / lyck in den Heeren onstlaepen in het 56 Iaer haers ouderdooms ver / wachtende met alle geloovigen een / saelige opstandinge in Christo Jesu.
Wapens: Rechts: Drie lelies. Links: Op een terras een geplante boom, vergezeld van twee omgekeerde eikels. Helmteken: Een lelie.
Hierbij: A1322C.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 64.

[A1319C]Anno 1684 den 27 December is de / Eersaeme Siabbe Roelfs in sijn / leven Eegen-arfde ende Kerck / vooght tot Godlinse seer Christe / lijck in den Heeren ontslaepen in / het 66 Iaer sijns ouderdooms ver / wachtende met alle geloovigen een / saelige opstandinge in Christo Jesu.
Wapens: Rechts: Op een terras een geplante boom, vergezeld van twee omgekeerde eikels. Links: Drie lelies. Helmteken: Drie klaverbladen aan gebladerde stengels.
Hierbij: A1322B.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 64.

[A1319D]Wapens: Rechts: Ubbena. Links: Coenders [1]. Helmteken: Een pauwestaart in twee rijen van elk vijf veren [Ubbena].
Links van en identiek aan GDW, A1319E. Waarschijnlijk ter markering van de grafkelder van Everdina Ubbena, die op 27 juni 1687 'aldaer in de kercke op 't choor des avonds begraeven' werd. GRK 5 (1988) 63. Everdina Ubbena, dochter van Reint Ubbena en Johanna Coenders. NLW 84 (1967) k. 131. Hier wordt als overlijdens- en begraafjaar 1686 vermeld. Afgebeeld: GRK, 1 (1984) 97 (links).
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 63.

[A1319E]Wapens: Rechts: Ubbena. Links: Coenders [1]. Helmteken: Een pauwestaart in twee rijen van elk vijf veren [Ubbena].
Rechts van en identiek aan GDW, A1319D. Waarschijnlijk ter markering van de grafkelder van Everdina Ubbena, die op 27 juni 1687 'aldaer in de kercke op 't choor des avonds begraeven' werd. GRK 5 (1988) 63. Everdina Ubbena, dochter van Reint Ubbena en Johanna Coenders. NLW 84 (1967) k. 131. Hier wordt als overlijdens- en begraafjaar 1686 vermeld. Afgebeeld: GRK, 1 (1984) 97 (rechts).
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 63.

[1320]ANNO 1700, DEN 18 SEPTEMBER, IS DIE DEUCHTSAEME HILJE LUBBERTS,GEWEESEN DE HUISVROUW VAN DE EERSAEME DOE DERCKS, SEER CHRISTELICK IN DEN HEEREN ONTSLAEPEN, VERWACHTENDE EEN SAELIGE OPSTANDINGE ALLEEN DOOR JESUM CHRISTUM.284
GDW, blz. 283, nr. [1320].

[1321]ANNO 1702, DEN 3 MARTIUS, IS DEN EERSAMEN HARMEN CLAESEN IN 'T 55 JAER ZYNS OUDERDOMS SEER CHRISTELYCK IN DEN HEEREN ONTSLAEPEN, VERWACHTENDE DOOR GODTS GENADE MET ALLE WAERE GELOVIGEN EEN SALIGE OPSTANDINGE TEN EEUWIGEN LEEVEN ALLEEN DOOR JESUM CHRISTUM.
Wapen: Gedeeld: I een halve adelaar; II doorsneden: a twee uitkomende klaverbladen naast elkaar; b. huismerk nr. 185.
Vers: GDW, nr. 739.
N.B. Niet meer aanwezig. Vermeld: GSL, blz. 106. Afschrift RAG, Historische verzameling nr 1: ANNO 1686, DEN 3 MARTtus enz. met tekening van wapen.
GDW, blz. 284, nr. [1321].

[A1321AA]Anno 1702 den 18 Marti is de / Eerbaere Hinderickus Mul- / der seer Christelijk inden / Heeren ontslaepen in het / 17 Jaar sijns ouderdooms / verwachtende door Godts / genaede met alle ware ge / lovigen een salige Opstan / dinge ten Eeuwigen leven / alleen door Jesum Christum.
Wapens: Rechts: Doorsneden: I twee molenijzers naast elkaar geplaatst; II een molensteen. Links: Gedeeld: I op een terras een geplante boom vergezeld van twee omgekeerde eikels; II drie lelies boven elkaar geplaatst. Helmteken: drie klaverbladen aan gebladerde stengels.
Al ben ick oock seer jonck gerust / Bloejent en Haestigh uitgeblust / O Groote Godt mijn schepper rein / Mijn hulp mijn troost zijt ghij allein / Om te koomen in 't Hemelrijck / en looven u daer Eeuwighlijck.
Hierbij: A1322B.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 64-65.

[1321A]ANNO 1715, DEN 23 FEBRUARI, IS DE EERBARE GERRIT NIENGS, IN ZYN LEVEN WOONAGTIG OP SYBELDEWEER, MEDE EIGENERFDE EN KOLATER TOT GODLINSE, SEER CHRISTELYK IN DEN HERE ONTSLAPEN IN HET 53 JAAR ZYNS OUDERDOMS, VERWAGTENDE DOOR GODS GENADE MET ALLE WARE GELOVIGEN EEN ZALIGE OPSTANDINGE ALLEEN DOOR JEZUM CHRISTUM.
Wapen: Gedeeld: I een halve adelaar; II doorsneden: a. drie klaverbladen; b. huismerk nr. 934.
Vers: GDW, nr. 739.
N.B. Onder gras. Mededeling.
GDW, blz. 284, nr. [1321A].

[A1321B]HIER LIGT BEGRAVEN / D. IACOBUS SCHICKHARDT, / GEBOREN IN 'T JAAR 1639 / op den 26 Marty. / GESTORVEN IN DEN IARE 1716, / op den 5 February / ZYNDE IN SYN LEVEN GEWEEST / EEN GETROUW PRAEDICANT / IN DE GEMEYNTE IESU CHRISTI, / EERST TOT LELLENS / den tydt van 15 jaren / DAERNA HIER TOT GODLINSE / den tydt van ontrent 34 jaren, / HEBBENDE IN 'T GEHEEL GELEEFT, / den tydt van byna 77 jaren, / VERWACHTENDE / EEN SALIGE OPSTANDINGE.
Een dwarsbalk, vergezeld van boven van twee rozen aan gebladerde stengels, samen komend uit de dwarsbalk. Helmteken: Tussen twee olifantstrompen een roos aan een gebladerde stengel.
Jacobus Schickhardt predikant te Lellens 1668, Godlinze 1682-1716. GRK 5 (1988) 64.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 64.

[1322]ANNO 1717, DEN 25 DECEMBER, IS DE EERBARE HARM JANNES, BYGENAEMT BOREMA, DOOR DE SCHRICKLYKE VLOET VERDRONCKEN EN DEN 30 DERSELVER ALHYR BEGRAVEN NAEST SYN HUIVROUWE BAUKE, OOK BV DESEN DROEVEN VLOET VERDRONCKEN.
N.B. Gefingeerd grafschrift; misleidende studentengrap. Vermeld: G. H. Boerema. Genealogie van het geslacht Boerema. 1946. Blz. 11, 13.
Wapen: Doorsneden: A. gedeeld, doch de deellijn ontbreekt: 1 een ster; 2 vier verkorte golvende dwarsbalken onder elkaar; B. huismerk nr. 556.
GDW, blz. 284, nr. [1322].

[1322A]ANNO 1727, DEN 16 DECEMBER, SAVONTS OM 6 UIR, IS GESTORVEN GRIETIEN BASUIN, WED. VAN ROELOF BASUIN, IN ZYN LEVEN BORGER BINNEN GRONINGEN, IN HET 66sTE JAAR HARES OUDERDOMS, VERWACHTENDE MET ALLE GELOVIGE EEN ZALIGE OPSTANDINGE ALLEEN DOOR JESUM CHRISTUM.
Wapen: Doorsneden: A. gedeeld: 1. drie getande bladeren; 2. huismerk nr. 935; B. een vliegende engel, blazend op een naar boven gebogen bazuin.
N.B. Mededeling.
GDW, blz. 284, nr. [1322A].

[A1322B]Anno 1735 den 16 November / is de Eerzaame Bronno Sjabbes / Stenhuis, overleeden in het 67ste / Jaar zijnes Ouderdooms in zijn lee- / ven Eigen Erfde en Gecommitteerde / Raad der Ommelanden tusschen de Eems ende Louwers Kerkvoogd Ou / derlingh, en meede Collator tot Godlinse, / wat zal het heerlijck weezen om eens / weder optestaan die met Christus in / het Eeuwige leeven mogen gaan.
Hoe schielijck en hoe bros, is ons renaghtig leeven / Want jeder is zijn tijt, Jaar dagh en uir beschreeven / Beroemt u Christenen dan nimmer op dien dagh / Want morgen 't heeden u, den doodt ook baaren magh.
Bij A1319C.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 64.

[A1322C]Anno 1738 den 25 Maaij, is die Deughtzaame Anje Wijbes, de geweese / ne Huisvrou van de Eerzaame Bronno / Sjabbes Stenhuis in zijn leeven Eigen Erf- / de en Gecommitteerde Raad der Omme- / landen tusschen de Eems ende Louwers, / Kerkvooght Ouderlingh en meede Colator / tot Godlinse, in het 63ste Jaar haares ou / derdoms overleden, wat zal het heerlijck / weesen, om eens weeder optestaan, die met / Christus in het Eeuwige leeven moogen gaan.
O Christen Mensch beschoudt dogh deesen steen / Treedt niet onbedaghtzaam hier over heen / Maar leert in uw leeven togh het reghte sterven / Of gij moet hier na het Eeuwigh leeven derven.
Bij A1319B.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 64.

[A1322D]Anno 1742 den 9 Marti is de Deugtsame / Tryntien Bonnes Stenhuis Huisvrouw / van Balster Gerrits Eigen Erfde Kerck- / voogt en Ouderling tot Godlinze in / het 45ste Jaar haars Ouderdoms overleeden.
Al de op my gaen Treeden, Neem een / Exempel an my. Al Lig ik hyr beneden / Ik heb geweest als gy.
Bij A1321AA.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 65.

[A1322E]ANNO 1749 DEN 7 APRIL / IS DEN EERW. EN GETROUWEN / LEERAAR Dus A. STEGNERUS / IN DEN OUDERDOM VAN 62 / IAREN OVERLEDEN NA DAT / SIJN EERW. 35 IAREN SOO HIJR / ALS ELDERS HET LEERAAR- / AMPT MET VEEL IJVER HEEFT / WAARGENOMEN VERWAGTENDE / HET LOON EENS GETROUWEN / DIENSTKNECHT I. C. OVER / WEINIGE ZIJT GIJ GETROUW / GEWEEST OVER VEELE SAL IK U SETTEN.
Antonius Stegnerus, geboren Garmerwolde 1686, predikant Noordhorn 1714, Godlinze 1716-1749. GRK 5 (1988) 63-64.
Niet in GDW. GRK 5 (1988) 63-64.







Contact


Bron: A. Pathuis, Groninger gedenkwaardigheden. Teksten, wapens en huismerken van 1298-1814
(Assen/Amsterdam 1977), met aanvullingen en correcties door R.H. Alma.
Met dank aan Elibert Datema voor het scannen en ocr'en.
Aanvullingen en correcties graag naar mailredmeralmanl.



Laatst bijgewerkt 6 januari 2012
Naar begin van de pagina